Vaardigheden en taboes van het regelen van toneelverlichting

Bij het bedienen van lampen mag er geen sprake zijn van willekeur, omdat lichtregeling zijn eigen bedieningsnormen en -vaardigheden heeft. Anders kan er schade ontstaan ​​aan lampen en lichtconsoles, en zelfs brand, met ernstige verliezen tot gevolg. Hieronder volgen de fouten die vaak voorkomen in de praktijk, die hier worden besproken en als les dienen. 1. Als u de lamp, wanneer deze koud is, plotseling (vol) aanzet, kan dit ertoe leiden dat de lamp met een "knak"-geluid barst of dat de gloeidraad van de lamp doorbrandt.

(1) Tijdens het productieproces van de lamp heeft de glazen omhulling van de lamp onvermijdelijk een ongelijkmatige dikte, wat leidt tot ongelijkmatige verhitting. Wanneer de lamp plotseling wordt aangezet, zal de glazen omhulling van de lamp onmiddellijk opwarmen, net zoals het vullen van een leeg glas met kokend water in het echte leven. (2) Na gebruik van de lamp zal de lamp watermoleculen uit de lucht absorberen tijdens het afkoelingsproces van de warmte, en deze watermoleculen zullen op de glazen omhulling van de lamp blijven hangen en zich verzamelen.

Wanneer u de lamp plotseling aanzet, hebben de watermoleculen op de glazen behuizing hetzelfde effect als wanneer u water in een hete oliepan giet, en het is dan ook logisch dat de lamp barst. (3) Wanneer u de lamp plotseling aanzet, ontstaat er een plotselinge inschakelstroom (toename), waardoor de wolfraamgloeidraad van de lamp gemakkelijk smelt. Bedieningsvaardigheden: Wanneer de lamp koud is (vóór het openen), duwt u de fader van de console iets omhoog (algemeen bekend als de kalanderstand), zodat de lamp licht oplicht. Laat de lamp in de voorverwarmde stand staan, zodat deze gelijkmatig wordt verwarmd en tegelijkertijd de watermoleculen die op de glazen behuizing van de lamp condenseren, verdampen. Na een paar minuten voorverwarmen duwt u de schakelaar iets feller, en na een paar minuten voorverwarmen kan de lamp volledig worden ingeschakeld.

2. Schakel de voeding van het siliconendoosje niet in wanneer de fader van de dimmer volledig is ingedrukt. Het resultaat is hetzelfde als hierboven, behalve dat de lamp beschadigd raakt. Schakel alle faders van de dimmer uit en schakel het siliconendoosje in.

3. Draai de volgorde van de voeding van de lichtconsole en de siliconendoos niet om bij het schakelen van apparatuur. Schakel bij het inschakelen eerst de voeding van de lichtconsole in en vervolgens de voeding van de siliconendoos. Schakel bij het uitschakelen eerst de voeding van de siliconendoos uit en vervolgens de voeding van de lichtconsole. Als u de volgorde omdraait, gaan alle lampen knipperen, wat de levensduur van de lampen beïnvloedt.

4. Schud de lamp niet met grote bewegingen wanneer deze aan is. De wolfraamdraad van de lamp zal hierdoor breken of eraf vallen. Nadat de lamp brandt, stijgt de temperatuur geleidelijk en wordt de wolfraamdraad zachter. Tegelijkertijd zal de wolfraamdraad, onder invloed van de zwaartekracht van de aarde, ook slap worden (dit fenomeen is vooral duidelijk als de lamp geen schroefvormig wolfraamdraad gebruikt). Wanneer u de lamp met grote bewegingen schudt, moet u wachten tot de lamp volledig is afgekoeld voordat u hem demonteert.

5. Raak de lamp niet rechtstreeks met uw handen aan bij het vervangen, aangezien dit de afwerking van de lamp aantast. Een ander verborgen gevaar is het barsten van de lamp. (1) Het vet op de vingers of de wrijving tussen de vingers en het glasoppervlak van de lamp laat "littekens" achter, die de gladheid en transparantie van de lamp beïnvloeden en daarmee de normale lichtsterkte van de lamp beïnvloeden. (2) Als er zweet op de vingers zit, zullen de zoutmoleculen in het zweet de watermoleculen in de lucht absorberen nadat de vingers en de lamp in "intiem" contact zijn geweest. Zodra er water op de lamp zit, zal deze, wanneer deze plotseling opwarmt, gemakkelijk barsten.

Bedieningsvaardigheden: Draag handschoenen bij het vervangen van de lamp voordat u deze aanraakt. Als u geen handschoenen hebt, kunt u de lamp voor de installatie in een spons, plastic papier of zacht keukenpapier wikkelen. Vergeet niet deze wikkels na installatie te verwijderen om brand te voorkomen wanneer de lamp brandt. 6. Zorg ervoor dat de lichtsnelheid van de achtergrondverlichting niet te sterk wordt gefocust.

Te veel focus zal het gekleurde papier dat op de lamp is aangebracht in korte tijd lichter maken, zijn kleur verliezen en bovendien een gat in het gekleurde papier branden. Als de lamp zich te dicht bij brandbare voorwerpen bevindt, is het onmogelijk om de lamp te ontsteken. Bedieningsvaardigheden: Bij het afstellen van de lichtbundel van de lamp is het beter om deze enigszins astigmatisch af te stellen. Als de verlichting onvoldoende is, kunt u de lamp aanvullen.

7. Vergeet niet de beschermnetafdekking te installeren tijdens het installeren van de kleurenwisselaar. De beschermnetafdekking voorkomt spatten, verwondingen en brandende voorwerpen wanneer de lamp explodeert. Ja, de buitenste afdekking wordt gebruikt om de kleurenwisselaar te installeren, en sommige PAR-lampen hebben vaste beschermnetten aan de binnenkant, is dat niet handig? 8. Vergeet niet om de lampen van de hete lichtbron te beschermen tegen het brandbare scherm. Vele jaren geleden, tijdens een optreden op een school in Noordoost-China, was het een tragedie dat de lampen het gordijn in brand staken en brand veroorzaakten, met honderden doden en gewonden tot gevolg. Daarom is het belangrijk om een ​​zekere afstand tussen de lamp en het gordijn te bewaren.

De afstand tussen de directe lichtrichting van de 300W-lamp en het gordijn mag niet minder dan 3 cm bedragen, en de afstand tussen de zijkant en de achterkant van de lamp en het gordijn (statische toestand) mag niet minder dan 2 m bedragen. Als het gordijn veel zwaait, kan het dicht bij de lamp komen. Plaats een metalen isolatienet tussen het gordijn en het gordijn om te voorkomen dat het gordijn op de lamp wordt geplaatst en brand veroorzaakt. Voor lampen boven 500W is de afstand tot het directe scherm 5 m en de afstand tussen de zijkant, de achterkant en het scherm 3 m. 9. Overschrijd het vermogen van de geïnstalleerde lampen niet boven het door de fabrikant aangegeven vermogen.

Het vermogen dat elk circuit op de siliciumbehuizing voor verlichting kan leveren, wordt gedetailleerd beschreven in de handleiding. Over het algemeen bedraagt ​​het vermogen van elk circuit 1 kW, 2 kW, 3 kW en 6 kW. Neem bijvoorbeeld 6 kW, de thyristor in de siliciumbehuizing, ook wel bekend als een solid-state relais, is 60 A. Na berekening is het belastbare vermogen 13,2 kW. Er is echter zo'n groot vermogensbereik dat lampen met een vermogen boven de 6 kW op dit circuit kunnen worden geïnstalleerd.

De auteur is van mening dat het eenzijdig is om alleen de stroomsterkte te beschouwen die de lamp genereert op het moment van de fusie. Bovendien zullen fabrikanten niet voor niets zulke krachtige thyristors in stand houden, en daar is een bepaalde reden voor. Laat me een voorbeeld geven.

De technici van een viersterrenhotel ontdekten dat een 60W gloeilamp in het bedlampje was doorgebrand tijdens het repareren van de lampen in de hotelkamer. Tegelijkertijd ontdekten ze dat een zekering van 6A die de lamp regelde, was doorgebrand. Iedereen weet dat een 60W gloeilamp werkt op een stroomsterkte van 0,27A, wat betekent dat de gloeidraad van de 60W gloeilamp op het moment van doorsmelten een stroomsterkte van meer dan 6A genereert. Als de plus- of minwaarde van de zekeringsbuis met 1A wordt uitgesloten, is de lamp doorgebrand. De momentane stroomsterkte is maar liefst vijf keer zo groot als de bedrijfsstroom. De fabrikant van de siliciumdoos ontwerpt dat de stroom van de thyristor in elk circuit slechts 2,2 keer de werkelijke stroomsterkte bedraagt. Dat is te gierig. Na het lichtbedieningspaneel langere tijd te hebben gebruikt, zult u merken dat naarmate de lampen meer beschadigd raken, de thyristor in de siliciumdoos ook kapotgaat. Het probleem dat de lamp altijd aan staat en niet kan worden uitgeschakeld of gedimd, wordt daardoor ernstiger.

10. Veroorzaak geen driefase-onbalans bij het aansluiten van de belasting. Zoals we allemaal weten, is het grootste deel van het ingangsvermogen van de siliciumdoos voor verlichting een driefase-vierdraadssysteem. Als de verlichtingsbelasting blind op de siliciumdoos wordt aangesloten zonder distributie, kan dit driefase-onbalans veroorzaken.

Wanneer de lamp feller wordt gezet, voelt u het verschil tussen licht en donker. Neem bijvoorbeeld een dimpaneel met 18 circuits, elk circuit heeft een vermogen van 6 kW, het ingangsvermogen is 380 V en de 1-6 circuits bevinden zich in fase C. Voordat de belasting wordt aangesloten, meet u met een multimeter de spanningen van A, B en C. De drie fase-naar-nul-lijnen zijn allemaal 220 V.

Veronderstel dat de 1-6 circuits van de siliciumdoos zijn aangesloten met in totaal 36 kW verlichtingsbelastingen, de 7-12 circuits zijn aangesloten met in totaal 18 kW verlichtingsbelastingen en de 13-18 circuits zijn aangesloten met in totaal 6 kW verlichtingsbelastingen. Schakel in dit geval alle lampen in en meet met een multimeter. Het meetresultaat van A ten opzichte van de verandering is 200 V en het meetresultaat van C ten opzichte van de verandering is 220 V. Dit is het fenomeen van driefasenonbalans. Dit fenomeen vertelt ons dat hoe meer belasting, hoe duidelijker de spanningsval is, de verlichtingssterkte van de lamp in één fase met lage spanning is duidelijk lager dan die in de ene fase met hoge spanning. Bedieningsvaardigheden: het totale vermogen van de geïnstalleerde lampen gedeeld door 3 is gelijk aan het vermogen dat aan elke fase is toegewezen.

Neem het vermogen van bovenstaand voorbeeld als voorbeeld: 600 kW gedeeld door 3 is 20 kW. Dat wil zeggen dat 1-6, 7-12, 13-18 circuits elk 20 kW per fase belasten, zodat de driefasenspanning in evenwicht is.